PEDAGOGISCH ASPECT

Het pedagogische aspect – hoe hanteert het kind zijn wereld?

Uit het gebouwde dorp komt naar voren of het kind (nog) een visueel-ruimtelijke leerstrategie hanteert (beelddenken) en of de verbale leerstrategie al voldoende ontwikkeld is en effectief wordt ingezet.

In de diagnostiek en begeleiding binnen het onderwijs is het belangrijk om te weten hoe een leerling zijn informatie verwerft en verwerkt, of het verbale denken al voldoende opkomt en/of het gericht kan worden ingezet bij het leren.

In de diagnostiek en begeleiding binnen de zorg is het dit eveneens belangrijk om te weten. Veel emotionele blokkades komen voort uit frustraties over het leerproces en/of het dagelijkse schoolleven. Inzicht in het pedagogische aspect geeft handvatten voor verdere begeleiding.
.

Neurologische ontwikkeling brein
Bij de geboorte verwerkt het menselijk brein informatie visueel zintuiglijk. Het babybrein bevat wel alle taalcentra, maar die moeten aangeroepen worden om actief te worden. Een baby verwerft en verwerkt zijn informatie met de zintuigen (zien, voelen, horen, ruiken, proeven en ervaren), Een holistisch, intuïtief, snel en associatief gebeuren. In de wetenschap ook wel de visuele leerstrategie genoemd.

Tijdens de peuter-, kleuter- en basisschooljaren ontwikkelen kinderen hun verbale capaciteiten (zoals spreken, luisteren/fonologie, lezen, schrijven, plannen, juiste volgorde aanhouden, procedures volgen). Ook de executieve functies zijn gerelateerd aan analytisch en volgorderlijk verbaal denken. In de wetenschap ook wel de verbale leerstrategie genoemd.

De basisschool heeft de taak om leerlingen verbaal te leren denken. Rond het 11e jaar (einde basisschool) is er in het brein een balans ontstaan tussen het oorspronkelijke visueel-zintuiglijke denken en het aangeleerde verbaal volgorderlijke denken. Beide leerstrategieën kunnen dan worden ingezet naar gelang de situatie en een leerling krijgt een vervolgadvies op basis van cognitieve capaciteiten. Het Wereldspel geeft signalen af naar visueel en/of verbaal denken en een eventuele (on)balans.

Verbale capaciteiten zijn de sleutel tot leersucces
Uit Europees onderzoek blijkt echter dat 24% van de Nederlandse 15-jarigen functioneel ongeletterd is en over onvoldoende verbale vaardigheden beschikt. Oorzaken zijn vaak bepaalde leer- en/of gedragsproblemen die de ontwikkeling van het auditief procedureel denken belemmeren. Denk aan dyslexie, een lage cognitie, concentratieproblemen (AD/HD), TOS of slecht onderwijs.

Maar ook (hoog)begaafden zetten het verbale denken vaak onbewust niet in, omdat ze een sterke voorkeur hebben voor het visuele associatieve denken en dit op de basisschool nog geen problemen oplevert. Pas later in het voortgezet onderwijs lopen ze dan vaak vast.

Een groot deel van de Nederlandse leerlingen krijgt een vervolgadvies op basis van het verbale onvermogen. Op het vmbo/mbo zitten behoorlijk wat slimme leerlingen met onvoldoende verbale capaciteiten. Zij leren visueel-zintuigelijk (zien en doen) en hebben moeite met auditief volgorderlijk onderwijs gericht op luisteren en lezen.

Met het Wereldspel kan de onderzoeker signaleren hoe de balans is tussen het visuele en verbale denken.
.


Wetenschappelijke achtergrond en historie van het begrip `beelddenken`

Het visuele en verbale denken van mensen kent een rijke historie binnen de wetenschap. Het begon al in de 16e eeuw toen de Spaanse arts en geleerde Juan Huarte (1529-1588) denkstijlen (ingenios) verbond aan de drie universitaire basisvakken van die tijd: een denkstijl met goed inzicht koppelde hij aan de logica. een denkstijl met goed geheugen koppelde hij aan de grammatica en een door grote verbeeldingskracht gekenmerkte denkstijl aan de retorica.

Maria Krabbe (1889-1967) was logopediste en zij constateerde dat een aantal van haar leerlingen anders communiceerde. Zij vond een verschil tussen hun taalvaardigheid en hun vaardigheid op andere terreinen. Na jarenlang onderzoek ontstond bij haar de term `beelddenken`, dit in tegenstelling tot het verbale `begripsdenken` en publiceerde ‘Beelddenken en woordblindheid’.

Dr. Gerard van der Leeuw (1890 – 1950), de eerste naoorlogse minister van Onderwijs, theoloog en hoogleraar geschiedenis van de godsdiensten en medewerker van Maria Krabbe, beschrijft in zijn boek `De primitieve Mensch en de Religie` de begrippen `beelddenken` en `begripsdenken` als twee wijzen van denken; twee levensvormen, twee structuren van de menselijke geest die behoren tot iedere tijd, ras, cultuur en ontwikkelingsstadium.

Joy Paul Guilford (1897 – 1987), psycholoog aan de Universiteit van Zuid Californië ontwikkelde een model van het menselijk intellect, waarbij hij onderscheid maakte tussen `convergerend` en `divergerend` denken. Convergerend denken richt zich op één oplossing door gebruik te maken van logica. Divergerend denken volgt vrije denkpatronen en verschillende uitgangspunten om tot meerdere, creatieve oplossingen te komen die allemaal toepasbaar/geschikt zijn.

Allan Pavio, hoogleraar psychologie aan de Universiteit van West Ontario veronderstelt in zijn `Dual-coding theory` (1971) dat informatie door twee modaliteitsspecifieke symbolische systemen cognitief kan worden verwerkt: het verbaal en het visueel systeem. Hoe meer beide systemen gebruikt worden, hoe beter we kunnen nadenken over kennis en ons deze kunnen herinneren.

Professor P. Span spreekt in zijn `Leerstijlen` (1977) over de manieren waarop iemand zijn informatie opneemt, verwerkt en gebruikt. De één verwerkt zijn informatie het liefst verbaal, terwijl de ander dit bij voorkeur in beelden verwerkt. De eigen leerstijl bepaalt hoe iemand zijn informatie in het werkgeheugen structureert, opbergt in het langetermijngeheugen en weer terug vindt door eigen leer- en verwerkingsstrategieën. Marianne Lahpor-Pluimakers die jarenlang met hem samenwerkt op het gebied van hoogbegaafdheid, studeerde af met een onderzoek naar de relatie tussen cognitie (begaafdheid) binnen het Wereldspel.

Dr. P. C. Ojemann (1914 – 2003), pedagoge en docent aan de universiteit van Groningen, start rond 1955 een onderzoek, waarin zij een relatie legt tussen het beelddenken en bepaalde leerproblemen. Zij combineerde het gedachtegoed van Maria J. Krabbe uit aangaande beeldenkers die anders zouden communiceren, met het proefschrift van de kinderpsychiater L.N.J Kamp ‘Speldiagnostiek‘ . Tevens ontwikkelt zij het pedagogische aspect bij het Wereldspelmateriaal met als doel non-verbaal het visuele denken te signaleren. In 1985 sticht Ojemann `De Maria Krabbe Stichting` en publiceert zij haar boek ‘Woordblindheid en beelddenken, compensatie, correctie, preventie‘.

Linda Kreger Silverman, psychologe en directeur van het `Institute for the study of Advanced Development` en het `Gifted Develoment Center` in Denver beschrijft in haar boek `Upside – Down Brilliance:  the Visual Spatial Learner` (2002) de talenten van de visueel ruimtelijke leerlingen. Ze ontdekte dat kinderen met een bijzonder hoog IQ, maar ook kinderen met een bijzonder laag IQ, het beter deden bij visueel-ruimtelijke taken. Het grote verschil was dan echter wel dat hoog intelligente kinderen ook de auditief volgtijdelijke taken goed maakten en de kinderen met een laag IQ daar zwak op scoorden. Zij stelde verder dat visueel ruimtelijk lerende kinderen een voorkeur hebben voor het denken in beelden en niet in woorden. De hersenen van deze kinderen zijn anders georganiseerd; zij leren vanuit het geheel naar de delen, leren niet door herhalen en stampen maar op basis van visualiseren.

Delinda van Garderen (University of Missouri-Columbia, Department of Special Education), heeft leerlingen met leerproblemen, zich normaal ontwikkelende leerlingen en begaafde leerlingen onderzocht. Zij heeft gekeken naar hun vaardigheid om verhaaltjessommen op te lossen, hun visuele object voorstellingsvermogen en hun visueel-ruimtelijk voorstellingsvermogen. Het zal niet verbazen dat de begaafde leerlingen hoger scoorden op beide visuele voorstellingsvermogens dan de andere twee groepen. Verder bleek dat de prestaties in het oplossen van verhaaltjessommen hoger waren wanneer er beelden bij gebruikt werden. Van Garderen, D. (2006). Spatial visualization, visual imagery, and mathematical problem solving of students with varying abilities. Journal of Learning Disabilities, 39, 496-506.

Jan Kaldeway, pedagoog en docent onderzoeksvaardigheden aan Academie Educatie van de CHE werkte  als docent aan Universiteit Utrecht in begeleiden van studenten met leerproblemen. Hij deed onderzoek naar de relatie denkstijlen – vakgebieden en stelde vast dat mits de begrippen beelddenken en begripsdenken zorgvuldig gebruikt worden, wel degelijk bruikbaar zijn. Hij ontwikkelde een model waarin een nauwkeurige analyse is gemaakt van de interactie tussen denkstijlen van verschillende leerlingen en de leerinhouden en werkvormen. Levende Talen Tijdschrift – Jaargang 8, nummer 1, 2007

Peter Hagevoort, hoogleraar neuropsychologie aan de Katholieke Universiteit te Nijmegen en directeur aan de F.C. Donders Centre for Cognitive Neuro-imaging te Nijmegen stelt dat de hersenen beschikken over gescheiden functionerende verwerkingscircuits; voor analyseren van de structuur of woordvolgorde bij het maken van zinnen. Daarnaast voor de betekenis van gesproken taal. Het verschil tussen deze systemen bestaat ook op neurofysiologisch niveau. De hersenen zetten compenserende strategieën in om grammaticale onjuistheden in taaluitingen toch juist te interpreteren.  Als bij bepaalde personen het ene systeem minder goed functioneert, verwerken ze taal uitsluitend via het andere systeem.
Uit de onderzoeken van Kozhevnikov, M, Kosslyn, S. & Shephard, blijkt dat er twee types `visualizers` (beelddenkers) te onderscheiden zijn:

  1. Object visualizers verwerken hun informatie als 1 beeld, statisch en vaststaand. Dit zijn de beelddenkers die sneller problemen op school ondervinden met taal.
  2. Spatial visualizers verwerken hun informatie ook met beelden, maar kunnen die analyseren, ze zien structuren en de opbouw ervan. Ze kunnen ontleden in onderlinge relaties (spatiële relaties hoog) en hebben geen moeite met het talige, maar wel een snelle, associatieve verwerking.
    Kozhevnikov, M., Kosslyn, S., & Shephard, J. (2005). Spatial versus object visualizers: A new characterization of visual cognitive style. Memory and Cognition, 33, 710-726.

Karen Anderson, (Harvard University, Cambridge, Massachusetts) heeft samen met haar collega’s ontdekt dat leerlingen die hoog scoren op zowel de verbale als de visueel-ruimtelijke leerstijl beter zijn in meetkunde dan leerlingen die alleen hoog scoren op de visueel-object leerstijl. Dit is vooral merkbaar als het gaat om sommen met een ruimtelijk aspect of het onthouden van de vorm, driehoek, cirkel, en dergelijke. Ditzelfde geldt voor zogenaamde verhaaltjessommen. Zij concluderen dat juist een verbale of een visueel-ruimtelijke leerstijl belangrijk is om goed te kunnen presteren bij meetkunde. Aan visueel-object voorstellingsvermogen heb je niet zo veel bij meetkunde. Anderson, K. L., Casey, M. B., Thompson, W. L., Burrage, M. S., Pezaris, E., & Kosslyn, S. M. (2008). Performance on middle school geometry problems with geometry clues matched to three different cognitive styles.

Patrick Thomas en Jacinta McKay (Griffith University te Brisbane, Australië) lieten psychologie studenten een vragenlijst invullen om te bepalen of zij beelddenkers (ruimtelijke of object) of taaldenkers waren. Vervolgens boden zij de lesstof in drie groepen op drie manieren aan. Met alleen tekst, tekst met beeld of tekst met schematische diagrammen. Ze komen tot de conclusie dat de prestaties omhooggaan wanneer de manier waarop de lesstof aangeboden wordt overeenkomt met de voorkeursleerstijl van studenten. Thomas, P. R., & McKay, J. W. (2010). Cognitive styles and instructional design in university learning. Learning and Individual Differences, 20, 197-202.

Jelle Jolles, hoogleraar Hersenen, Gedrag en Educatie (VU Amsterdam) geeft in meerdere interviews duidelijk aan dat kinderen niet volgens een vaste methode of manier van lesgeven leren, omdat het brein voorkeursstrategieën heeft. Hij maakt onderscheid tussen talige, motorische en visueel ingestelde kinderen. Daar waar een kind met een talige strategie niet goed uit de voeten kan, kan het zijn dat het kind met een visuele strategie op een veel eenvoudigere manier de kennis en ervaring kan verwerven. Ook stelt hij dat de strategie per periode kan wisselen; een kind kan wel een voorkeursstrategie hebben maar dat betekent niet dat het een andere strategie niet kan leren. De voorkeur gaat uit naar het op een zo vroeg mogelijk tijdstip actief gebruiken en stimuleren van meerdere hersengebieden. Hoe vroeger de neurale netwerken geactiveerd worden, hoe minder tijd er later nodig is om de hersengebieden te laten samenwerken. Jolles stelt dat het voor het onderwijs de moeite loont om meerdere strategieën aan te bieden en er veel winst geboekt kan worden met mentaliseren en visualiseren van lesstof: `Vanuit de neuropsychologische wetenschap wordt benadrukt dat je beelddenken moet zien als een strategie. De meeste mensen/jongeren kunnen dat leren, c.q. kunnen er beter in worden. Er zijn kinderen die om wat voor reden ook erg goed zijn in beelddenken en/of het als een voorkeursstrategie hanteren. Omwille van een brede ontplooiing is het goed dat kinderen die vrijwel uitsluitend of heel erg veel de ‘beelddenken’ strategie hanteren ook wordt geleerd om andere strategieën te gebruiken. Andersom geldt het ook: er zijn jongeren die bij voorkeur een talige of een handelingsstrategie (of andere) hanteren. Voor hen zou het heel goed zijn om meer te leren visualiseren.`

Prof. Dr. J.M. J. Murre, hoogleraar Theoretische neuropsychologie aan de UvA, toont in 2010 aan dat mensen rond hun vierde levensjaar een voorkeur ontwikkelen voor het visuele leersysteem (beelddenken) of het verbale leersysteem (taaldenken). Deze voorkeur geldt voor zowel het korte als het langetermijngeheugen en blijft het hele leven aanwezig. Rise and decline of verbal and visuospatial memory, Universiteit van Amsterdam. American Psychological, Association 5th edition 2010

Francesca Pazzaglia en Angelica Moe (Universiteit van Padua, Italië) ontdekten dat beelddenkers liever een topografische kaart met afbeeldingen kozen om te leren; taaldenkers kozen de kaart met veel tekst. Degenen met een sterk ruimtelijk voorstellingsvermogen kenden de kaart uiteindelijk het beste. Bovendien werd de kaart met afbeeldingen het best onthouden door de beelddenkers; die met tekst het beste door de taaldenkers. Pazzaglia, F., & Moe, A. (2013). Cognitive styles and mental rotation ability in map learning. Cognitive Processing, 14, 391-399.

Op 29 december 2010 is De Stichting Beelddenken Nederland (SBN) opgericht, voortgekomen uit de Maria J. Krabbe Stichting en de Ojemann Stichting. SBN acht het van belang dat in de samenleving en meer in het bijzonder in het onderwijs, meer kennis en begrip ontstaat voor beelddenken en beelddenkers.

Op 1 maart 2016 is, op initiatief van de Stichting Beelddenken Nederland (SBN) het wetenschappelijk onderzoek gestart naar Beelddenken: `Beelddenken, hoe meet je dat?` dat in 2017 werd afgerond. Het onderzoek werd geleid door Dr. E.H. (Evelyn) Kroesbergen van de Universiteit Utrecht (Orthopedagogiek), bijgestaan door haar collega prof. dr. Kees van den Bos van Rijks Universiteit Groningen (Orthopedagiek) en mevrouw Nora Steenbergen van SLO. Verschillende (maatschappelijke) organisaties, zoals Stichting Kinderpostzegels, steunden dit onderzoek geldelijk. Centrale vraag van het onderzoek: ‘Hoe kan beelddenken worden vastgesteld? U vindt hier de samenvatting.

In 2018 heeft Stichting Beelddenken i.s.m. een aantal wetenschappers een onderzoek gedaan naar de kern van beelddenken. Dit rapport `Op zoek naar de kern van beelddenken` is openbaar en geeft een kijk op de verschillende inzichten rondom beelddenken.

2021 – Dr. Annemaaike Serlier-van den Bergh
is klinisch neuropsycholoog en verbonden aan de Universiteit Maastricht. Ze is expert/onderzoeker op het gebied van taaldenken, ook wel aangeduid als NLD. In 2021 verscheen haar boek `Welkom bij de taalclub` , waarin alles staat wat je wilt weten over Taaldenkers: iemand die uitstekend uit zjn woorden komt, maar in de visuele wereld letterlijk kan verdwalen.
Volgens onderzoek van Annemaaike kunnen de meeste mensen (90%)  het beeld- en taaldenken allebei toepassen, waarbij er wel een persoonlijke voorkeur is. Er is echter 5% dat echt moeite heeft met verbaal denken: de beelddenkers! Mensen met verbale zwakheden, zoals dyslexie, die liever doen dan praten. Aan de andere kant van het spectrum is er 5% dat echt moeite heeft met het visuele denken: de taaldenker! Dit zijn mensen die liever praten dan doen. Mensen in deze twee uiterste uiteinden van het spectrum ervaren problemen: de beelddenker op school, de taaldenker in het dagelijks leven.

2022 – Wetenschappelijk onderzoek Informatieverwerking Voorkeur Vragenlijst (IVV)
In 2022 startte, in opdracht van Stichting Beelddenken en i.s.m. Dr. Annemaaike Serlier-van den Bergh een eerste onderzoek naar een gevalideerde informatieverwerking voorkeur vragenlijst (IVV) voor jeugd basisschool. Doel: het ontwikkelen van een vragenlijst waarmee de leervoorkeuren van leerlingen in kaart kunnen brengen, met betrekking tot hoe zij hun informatie het liefst ontvangen, verwerken en leren. Deze voorkeur kan variëren van leerling tot leerling en heeft invloed op hoe effectief nieuwe informatie wordt begrepen en onthouden:

1. Leerlingen met een voorkeur voor visueel-ruimtelijk leren (beelddenkers), willen informatie het liefst gepresenteerd krijgen in de vorm van afbeeldingen, video, diagrammen, grafieken of andere visuele hulpmiddelen.

2. Leerlingen met een voorkeur voor auditief leren (taaldenkers), geven de voorkeur aan het horen en bespreken van informatie. Zij leren het best door middel van mondelinge instructie, gesprekken, luisteren naar de leerkracht of audiobestanden.

Marion van de Coolwijk, voorzitter Werkgroep Onderwijs van Stichting Beelddenken, en Annemaaike ontwikkelden de 50 vragen van de IVV over beeld- en taaldenken die werden afgenomen bij een kleine representatieve groep. De analyse en resultaten van het eerste onderzoek waren zodanig, dat een groot landelijk vervolgonderzoek onder leerlingengroep 7 en 8 zinvol was.
2024 – Landelijk onderzoek IVV Universiteit Maastricht
Na het overlijden van Annemaaike in de zomer van 2023 werd het onderzoek voortgezet door Professor Petra Hurks van de Universiteit Maastricht (Faculty Psychology and Neuroscience) en Marion van de Coolwijk namens Stichting Beelddenken.
De vragen van de vragenlijst zijn door illustratrice Vera Serlier getekend, zodat leerlingen de vragen zowel in beeld als taal te zien krijgen. In juni 2024 werd de verbeterde IVV afgenomen bij honderden leerlingen groep 7 en 8. De resultaten worden in het najaar van 2024 verwacht.

Ga naar de inhoud